Woningzoekenden beter af via het privaatrecht?

Geschreven door Rick Bronsema
3 minuten lezen
Terug naar overzicht

Amsterdam, 10 februari 2023

Als het aan minister De Jonge ligt, is beroep tegen een omgevingsvergunning in de toekomst nog slechts in één instantie mogelijk. Door de huidige mogelijkheid om zowel in beroep als hoger beroep te gaan, zouden de belangen van bezwaarmakers – zo is in een ander persbericht te lezen – beter zijn geborgd dan de belangen van woningzoekenden. De plannen van minister De Jonge lijken echter te miskennen dat woningzoekenden in ons rechtssysteem een leerstuk ter beschikking staat dat bij een succesvolle vordering verstrekkende gevolgen heeft. Op grond van het leerstuk van misbruik van (proces)recht kunnen zij bij de burgerlijke rechter immers een bevel vorderen dat een beroep bij de bestuursrechter moet worden ingetrokken, dan wel een bevel dat geen gebruik van die beroepsmogelijkheid mag worden gemaakt.

‘Parallelle ontwikkeling van groen’
Het zal je maar overkomen: alles geregeld om een (eerste) huis te kopen, om vervolgens het bericht te ontvangen dat een stichting beroep tegen de aan jou verleende omgevingsvergunningen instelt. Niet zozeer tegen de beoogde woningen, maar ‘om het bewerkstelligen van parallelle ontwikkeling van groen in het projectgebied’ (vgl. r.o. 4.14). Gelet op de belangen die op het spel staan is dat niet niks; in dit geval hadden de ‘woningzoekenden’ al kosten gemaakt voor koop- en aanneemovereenkomsten met een ontwikkelaar, en hypotheekoffertes met geldverstrekkers. Een beroepsprocedure zou betekenen dat die hypotheekoffertes hun geldigheid zouden verliezen, zodat zij konden fluiten naar de gemaakte kosten, in sommige gevallen een annuleringsboete zouden moeten betalen, én – als gevolg van een hogere rentestand – de woning niet meer zouden kunnen bekostigen (vgl. r.o. 4.8).

Misbruik van recht
Het punt dat de stichting opkwam voor natuurbelangen, en niet zozeer tegen de bouw van de woningen zelf, maakt dat oneigenlijk gebruik van een procesgang voor de hand lijkt te liggen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt limitatief op welke gronden een omgevingsvergunning om te bouwen kan worden geweigerd, en een natuurbelang is daar niet in opgenomen. In deze zaak wordt daarom – met succes – gevorderd dat de stichting haar beroep bij de bestuursrechter intrekt, en dat zij wordt verboden om in de toekomst nog beroep tegen de ontwikkeling van het betreffende project in te dienen.
Naar de huidige procedurele mogelijkheden is zo’n vordering alleen mogelijk bij de burgerlijke rechter; de bestuursrechter kan immers geen rechterlijk bevel geven. Woningzoekenden die menen dat bezwaarmakers oneigenlijk gebruik maken van hun beroepsrecht bij de bestuursrechter, kunnen daarom een vordering bij de civiele rechter aanhangig maken met als doel een bevel dat een bezwaarmaker het beroep moet intrekken. De grondslag voor die vordering is dat een bezwaarmaker misbruik van (proces)recht maakt door beroep in te stellen bij de bestuursrechter.
De hierboven omschreven problematiek is overigens geen eendagsvlieg: vergelijk de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 juni 2020 en van de rechtbank Limburg van 15 december 2022.

‘Procesverbod’
Misbruik van recht (of misbruik van bevoegdheid, neergelegd in art. 3:13 BW) is een nadere uitwerking van de norm dat partijen zich – positief geformuleerd – redelijk en billijk naar elkaar toe horen te gedragen en dat zij zich – negatief geformuleerd – horen te onthouden van onzorgvuldig handelen jegens elkaar. Een vordering als hierboven besproken komt daarom neer op een betamelijkheidstoets aan het leerstuk van misbruik van recht, en de rechter verbindt daar een sanctie aan voor het geval een partij die norm overtreedt.
Vanuit bestuursrechtelijke hoek worden zaken waarin een partij via de civiele rechter vordert dat een derde zijn beroep bij de bestuursrechter moet intrekken, c.q. een toekomstig ‘procedeerverbod’ moet krijgen, vooralsnog verdeeld ontvangen. De reacties variëren van een principieel bezwaar (T. Barkhuysen & L.M. Koenraad: een dergelijke uitspraak zou een wettelijk basis behoeven), tot het betoog dat de bestuursrechter van zijn primaat wordt beroofd (R.J.N. Schlössels), tot een besluit dat het voorziet in een maatschappelijke behoefte en dat er ‘een zekere rechtvaardigheid’ schuilt in een dergelijk verbod (I. Wind-Middel & J. Lozeman).
Onder aan de streep lijkt het mij daarom niet dat de belangen van bezwaarmakers per definitie beter in het bestuurs- en privaatrecht zijn geborgd dan de belangen van woningzoekenden. Wel is het zo, dat in het bestuursrecht vooralsnog een mogelijkheid ontbreekt om een kansloos bezwaar- of beroep op voorhand te toetsen aan normen van betamelijkheid. Gezien het wezen van misbruik van recht moet het niet onbegrijpelijk zijn dat een partij zich in een dergelijk geval dan tot de civiele rechter wendt. Het borgen van belangen woningzoekenden hoeft daarom niet per sé ten koste te gaan van beroepsmogelijkheden in het bestuursrecht, maar zou ook tot een herbezinning op het instrumentarium van de bestuursrechter kunnen leiden. Of men een ‘procesverbod’ op grond van het leerstuk van misbruik van recht hekelt of niet, recht hoort dienstbaar te zijn aan de maatschappij, en dat is wat dit leerstuk kan doen.

Rick Bronsema

Rick Bronsema is promovendus en docent bestuursrecht bij de vakgroep Staats- en bestuursrecht en encyclopedie van de Open Universiteit.

Terug naar overzicht